Op de gelijkvloerse verdieping, daar woont niemand, dat is een interimkantoor, maar op de eerste, aan de linkerkant, dat is het appartement van de weduwe Ambrée. Ze verhuisde naar dit flatgebouw nadat haar man aan kanker was overleden en ze weg wilde uit de stad in het zuiden. Ze woont er nog maar enkele maanden. Toch kent iedereen haar.
Als je haar tegenkomt in de hal aan de brievenbussen, dan slaat ze altijd een praatje. Niet zoals de andere bewoners die vriendelijk goededag zeggen en misschien vragen hoe het met je partner/kind(eren) is, of beweren dat de weerman heeft gezegd dat het warmer zal worden tegen het weekend. Madame Ambrée komt heel dicht bij je staan, grijpt je rechterarm vast en zegt: “Ik heb vannacht iets vreemds gedroomd. Iets heel vreemds. Ik zat weer in de klas en we hadden een test en ik was mijn boek vergeten en plots was ik in het ziekenhuis en mijn zoon was ook daar, maar ik kon mijn man niet meer vinden in die lange gangen.” En ze laat je niet los totdat het verhaal afgelopen is. Als je heel zachtjes achteruit stapt, dan knijpt ze vastberaden in je arm.
En als ze eenmaal haar verhaal gedaan heeft, zegt ze: “Maar ik wil je helemaal niet ophouden, ga maar vlug naar boven.” En dan rommelt zij wat aan haar brievenbus waar meestal niets inzit.